Zoveel soorten van verdriet..

Als je krant op de mat valt heb ik meestal niet meteen tijd om ‘m meteen te lezen. Maar ik blader altijd eerst even naar een van de laatste pagina’s. De overlijdensadvertenties. De afscheidsberichten aan degene die stierven. Oftewel ‘de mensen die’t folgende week geen boadskappen meer by Poiesz doën’, zoals mijn schoonvader altijd beschouwend en poëtisch tracht te zeggen. Van huis uit bestond altijd een fascinatie voor deze berichten. Verre familie? Bekenden? “Och, één van die en die.”
En vooral de Sneker Courant. Dan komt het nog dichterbij. Rare fascinatie, maar toch.

Deze week veel jonge mensen. Althans, mensen van rond het zelfde geboortejaar als ik. 1970. Of 1965. 1971.
Dat is in ogen van mijn kinderen niet jong. Maar dat is het natuurlijk wel. Nog niet met pensioen. Wel gesetteld. Soms al oma of beppe. En in ons hoofd nog meisjes.
Soms nog midden in het leven, met opgepakte studies of een nieuwe baan. Mensen die ik van naam kende of van vroeger van de middelbare school.

Op m’n zeventiende overleed pake en dat was m’n eerste afscheid voor altijd. Voor het eerst een begrafenis en een blik in een kist. Waar niet pake in lag maar iemand anders. Iemand waar het leven uit was weggevlogen en waar de grapjes achteraan waren gedwarreld. Niet pake.
Later werden het de diensten voor ouders van vrienden. We werden volwassen. Een paar jaar geleden de eerste partner van iemand. Een vriend. En nog es een vriend.
Een buurman, een dorpsgenoot.
En is het breekpunt een kind? Het allerergste? Ja. Het allerergste, onvoorstelbaarste, niet te bevatten verdriet.


En dit jaar, met dé crisis de afscheiden die te onwerkelijk waren. Langs een stoeprand. Langs een wandelende stoet van mensen die het verdriet op hun schouders meedragen en die je niet kunt omhelzen. Waar je niet dat zware verdriet even af kunt tillen en even een tijdje kunt overnemen. Verdriet lopend achter een grijze auto met daarop een bloemstuk.
Of schuifelend langs rijen nabestaanden die je niet mag aanraken. Niet mag aaien.
Ik maakte zelfs dit jaar, voor het eerst en hopelijk voor het laatst, een afscheid mee waarop we niet welkom waren. Door... ik weet het nog steeds niet. Door onwetendheid van de achterblijvers? Over wat onze band had ingehouden.
Niet afscheid kunnen nemen. Zo raar. Ook verdriet van het níet afscheid kunnen nemen.


En bij al deze gedachtes komen steeds weer deze woorden van Vasalis boven:
“Zoveel soorten van verdriet. Ik noem ze niet. Maar niet het snijden doet zo’n pijn, maar het afgesneden zijn.”

 

Gelukkig staan er ook geboorteadvertenties in diezelfde krant. Van nieuw leven en beppesizzers. Van hoop en geluk. Gelukkig maar..